Artikel uit de zomereditie 2023.
Interview Piet Jonk
Met dank aan Piet Jonk en Adrie Molenaar, Evert Koning, Jan Schilder (Vik), Crelis Tuijp, Cees en Margreeth de Wit en Jos Veerman.
Eind 2022 bestond ‘t Gat van Nederland alweer 50 jaar als horecagelegenheid. Maar wat zat er eigenlijk in dat pand aan de Brugstraat vóórdat je daar een biertje kon drinken? Piet Jonk (81) vertelt over hoe zijn opa Piet (1888 – 1947) op deze plek een graanopslag liet bouwen om zijn meelhandel uit te breiden en er later een juten zakkenreparatie te huisvesten. Opa Piet had een goed oog voor kansen op zakelijk gebied en bouwde als graanhandelaar en fouragehandelaar een succesvol bedrijf op.
De familie van mijn vader Jaap Jonk.
Mijn opa Piet Jonk – naar wie ik vernoemd ben – was een zoon van Willem Jonk (de Taanmast) en Eefje Snoek. Hij was getrouwd met Grietje Buijs en samen kregen zij 5 kinderen, waaronder mijn vader Jaap. Zijn eerste vrouw Grietje overleed echter al op jonge leeftijd, zij werd 30 jaar. Daarna is mijn opa hertrouwd met haar zuster Jannetje. Zij was ongetrouwd en huishoudster. Jannetje was een lieve vrouw en een heel goede moeder voor de kinderen. Mijn broers, zussen en ik kwamen daar vaak over de vloer toen we jong waren. Wij kwamen in die tijd nog niet in cafés. Wij zochten bij opa en oma de gezelligheid op.
Mijn vader Jaap Jonk werd geboren in 1915 en een jaar later verhuisde het gezin van mijn opa en oma naar de dijk vanwege de watersnoodramp. Ze verbleven in het huis van Doris Molenaar naast Spaander. De hele loods stond toen onder water, net als natuurlijk de rest van het dorp.
De kinderen van Piet Jonk en Grietje Buijs:
Eefje (*13091913/†1995) was gehuwd met Martinus Henricus van Lith. Zij woonden vroeger in de Biesboschstraat 75 in Amsterdam. Eef is vanuit de Augustinuskerk te Amsterdam begraven. Martien was vertegenwoordiger voor de Aabe dekenfabriek in Tilburg. Zij hadden 2 kinderen.
Jaap (*09031915/†24021974), gehuwd op 7 september 1940 met Neeltje Kwakman (Neel van Sijmen van Spierinkie, (*13081915/†18062005).
Grietje (*27011917/†02122016), gehuwd op 29 juni 1940 met Klaas Plat (Meester Flip), (*07031915/†17121984).
Nel (*19031920/†15061965), gehuwd op 24 september 1946 met Bram (Wijbrand) Basseleur (*Batavia 14021920/†24112002). Bram trouwde later op 24 augustus 1967 met Thea Zijlstra.
Willem (*04081921/†27011922).
De familie Buijs liep in burger en dat was destijds wel bijzonder. Wij spraken altijd over opa Piet. Het woord bap gebruikten wij niet. Dat kwam omdat oudere neefjes en nichtjes in de familie hem al zo noemden. Mijn tante Eef woonde namelijk in Amsterdam. Zij was de oudste zus van mijn vader Jaap, vernoemd aan Jaap 'Jentje' Buijs, en was getrouwd met Martien van Lith uit Amsterdam. Mijn vader was de op één na oudste en daarna kwamen zijn zusters Griet, getrouwd met meester Plat en Nel, getrouwd met Bram Basseleur.
Opa Piet Jonk was de jongste van de 10 kinderen van Willem Jonk (De Taanmast) en Eefje Snoek. Tot dit geslacht behoren onder andere de Jonken van Willem en Albert Jonk, Korremik, Sapie, Jonken van de Taanketel, Dillinger. Willem van Stoop, de Sterkip Jonk, Cor Jonk van Mien Tuin, de Jonken van Charles van de Kaketoe, Wulterkens en Buis van Sijmen Molstraat 1. De Heesters-Jonken en de Sieren van Steur-Sieren, Henk Sier en Kees Sier (Heibaas). Ook Thames Steur (Olivier), Koen en Eef van Dorus Molenaar horen tot dit geslacht. |
De familie van mijn moeder Neeltje Kwakman.
Mijn vader was getrouwd met Neeltje Kwakman van Sijmen van Spierinkje en Stijntje Kwakman. Ook aan die oma – oma Stijntje – heb ik warme herinneringen. We kwamen daar vaak toen we jong waren, bijvoorbeeld om te klaverjassen. Volgens mij heb ik wel duizend potjes gespeeld bij oma thuis. Wij waren thuis met 8 jongens en 3 meiden waarvan de meesten zijn geboren op adres Boegstraat 37. In 1954 verhuisden we naar Eikenlaan 5. Het huis in de Boegstraat werd te klein, we sliepen al in de nok. Meester Mol is daar toen komen wonen.
Hoe komt Volendam aan een graanhandel?
Mijn opa is begonnen met zijn handel in wat ooit een eierloods was achter het woonhuis in de C.J Conijnstraat 22, toen nog Botterstraat 11. Destijds begon de Botterstraat bij meester Zwarthoed (Doede), nu C.J. Conijnstraat 24. De Botterstraat liep door tot de begraafplaats. Mijn opa heeft dat huis laten bouwen. Eigenlijk voor die tijd een revolutionair ontwerp met de kenmerkende gevel.
De hoofdingang van de eierloods achter het woonhuis zat aan de Gaffelstraat en via een kleinere deur kwam je vanuit de loods op de achterstraat van het huis. Daar is mijn opa zijn handel begonnen. Hij mengde voer voor de lokale eendenhouders, oftewel 'pulenboeren'. Dit gebeurde in een grote mengketel met in het midden een vijzel.
Door verschillende meelproducten die beschikten over verscheidene voedingsstoffen te mengen kreeg je een goed voederproduct dat zorgde voor een optimale eierproductie. Grondstoffen hiervoor waren onder meer tarwemeel, gerstemeel, vismeel en boekweitmeel. Deze kocht mijn opa van maalderijen uit de Zaanstreek en Purmerend.
Dit was een landelijk gecertificeerd voederproduct. Naast deze zogenoemde fouragehandel, had mijn opa ook een handel in granen, zaden en peulvruchten. In dat kader reisde hij naar Amsterdam, Rotterdam en soms naar Groningen. Hier werden granen verhandeld op de graanbeurzen. Soms kocht hij zelfs een hele akker met graan op van een boer in de Wieringermeer.
De tarwe die geschikt was voor menselijke consumptie kreeg je niet, die was te duur. De mindere partijen waren echter prima geschikt als voer. Op een gegeven moment is mijn opa granen erbij gaan doen. Dat werd zo’n succes, dat de bestaande loods aan de Gaffelstraat te klein werd. Hij had de middelen om te investeren in zijn bedrijf en zodoende kocht hij in 1929 de panden aan de Brugstraat. Hij liet deze verbouwen en aan de kant van het Brijkje kwamen 2 silo's te staan. Je kunt het je nu niet meer voorstellen maar in die tijd was dat een doorgaande vaarroute tot Edam aan toe. De bruggen bij het Dril en bij de Brugstraat konden open.
Mijn vader had ook wel mooie avonturen met zijn neef Lou Buijs (Lou Plim). Er moest bijvoorbeeld een afzuiginstallatie in het pakhuis komen, een pijp. Hiervoor moest berekend worden hoe lang die pijp moest zijn en of er genoeg lucht doorheen kon. Lou had het ene uiteinde van de pijp vast en mijn vader de andere. Toen stonden mijn vader en Lou Plim dus tegen elkaar te praten door die pijp heen!
Op deze plek was destijds nog een brug van de dijk naar de Meerzijde, vandaar de straatnaam. Daar stonden 2 kleine huisjes – nummers 6 en 8 – en die hebben uiteindelijk in 1929 plaats gemaakt voor het pakhuis met de silo's erin.
Op de hoek van de Brugstraat met de Haven zat het café van Willem Binken. Daarnaast zat een kapperszaak van Niekie de Wit, daarna een fietsenwinkel van Jan van Diepen. Later overgenomen door Henk Koning (Henk van Teun) en weer later, na de dood van Henk van Teun, door Hein Kwakman (Spiering). Het pand maakt nu onderdeel uit van ’t Gat vanNederland.
Lekkere Brokkie De ouders van Grietje en Jannetje waren Jaap Buijs (Lekkere Brokkie) en Grietje Schilder (Grietje van Sapie). Op zijn winkeldeur stond ‘Jaap Buijs, kaashandel zoo lang het duurt!’ Hij kwam aan zijn bijnaam, doordat hij met een karretje opde dijk kaas aan een brokkie aanprees. Hij had een schuurtje voor zijn kar waarop stond ‘Laat gaan wat gaat, maar laat niet staan wat staat!’ Jaap was stokkebaas in de kerk, helaas zonder stok maar met een heiligenbeeld. Daarmee stootte hij de mensen aan die te luidruchtig waren in de kerk. Hij verkocht gewijde kaarsen, maar dit mocht uiteindelijk niet meer van de pastoor in verband met de concurrentie. Grietje en Jannetje Buijs waren 2 van de 9 kinderen uit het tweede huwelijk van hun vader Jaap Buijs. Zij hadden 2 broers, te weten Jentje Buijs, de vader van loodgieter Lou Buijs van C.J. Conijnstraat 3 en Jaap Buijs (De Leeuw), aannemer van de Edammerweg. Zij hadden ook twee zussen: Aaltje, getrouwd met Jan Veerman (Schieterhout) en Aaf, getrouwd met Jaap Molenaar (Barn). Twee kinderen werden doodgeboren en hun broer Dirk overleed na 2 maanden. De eerste vrouw van Grietje en Jannetjes vader was Geertje Veerman (Geertje van Jan Pule). Zij overleed toen ze 30 jaar oud was bij de geboorte van haar dochter. Ze werden bij elkaar in één kist begraven. Jaap Buijs en Grietje van Sapie kregen samen ook een zoon Klaas (*24041882/†Sidney). Deze Klaas heeft de vlucht genomen, omdat hij vond dat hij in alles achtergesteld werd door zijn tweede moeder. In 1904 kwam hij op de dijk zijn broer Jentje Buijs tegen en zei tegen hem: "Jan, het ga je goed. Ik ben het zat en ga weg van Volendam en kom nooit meer terug.” Hij hield zijn woord. Hij werd varensgezel op de koopvaardij en kwam nooit meer terug in Volendam. Later bleek dat hij was gaan varen op de Sjanghai-Sydney route. Dat het Klaas aan hersens niet ontbrak bleek wel uit het feit dat hij promoveerde tot kapitein bij dezelfde maatschappij. Hij vestigde zich in Roseville (Australië) en trouwde met een Australische vrouw die bekend stond als 'Tante Nelly'. Klaas heeft nog een keer via een Monnickendammer de groeten overgebracht. Hij ligt begraven in Sydney. |
Het klinkt alsof je opa wel oog had voor een behoefte waarin voorzien kon worden. Zat die ondernemersgeest in jullie familie?
Ik denk het wel. Mijn opa's neven zijn in de kippenhandel een bedrijf gestart en zijn poelier geworden. De Sterkip is ook van de familie Jonk. Mijn vader moest bijvoorbeeld 'oom' zeggen tegen Sijmen Jonk. Daarnaast hadden 3 broers (Ton, Jaap en Wim) van mijn opa 2 viswinkels in Amsterdam, in de Rijnstraat en in Diemen. Wij hebben daar ook gewerkt toen we jong waren. Zo konden we ons vakantiegeld verdienen.
Zoals eerder gezegd, voor het benodigde graan is opa naar verschillende graanbeurzen geweest en daarnaast bezocht hij de boeren in de Wieringermeer en kocht hij een aantal hectare aan oogst op. Deze producten werden vervolgens naar het pakhuis vervoerd.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ging dat per boot. Die kwam aan in de haven, dus niet bij het Brijkje waar we het eerder over hadden. Er werd een zuiginstallatie op de kade gezet waarmee het van de boot af werd opgezogen. Het spul werd in zakken gedaan en vanaf de kade door sjouwers naar het pakhuis gesjouwd. Hier werd het in een koker gestort waarna het via een Jakobsladder naar boven ging en naar de silo's werd getransporteerd. Zo raakten die gevuld. Deze silo's waren flink groot. Van de tweede verdieping helemaal naar de begane grond.
Vanuit de silo's werd het graan - zoals gerst, mais en tarwe, de witte en bruine bonen of de grauwe en groene erwten - in een grote machine schoongemaakt. Er kon immers nog van alles tussen die producten zitten
en de slechte erwten en bonen moesten eruit worden gehaald. Dit gebeurde in eerste instantie door vele grote gezinnen met de hand, totdat hier een machine voor in de plaats kwam. Die 'schoonmachine' stond te schudden en aan de ene kant kwam het goede spul eruit en aan de andere kant het 'kaf' om het zo te zeggen. Die machine heb ik ook nog wel aan het werk gezien toen ik jong was, een interessant apparaat. Van de 'schone' producten nam mijn opa – en later mijn vader – een monster mee naar de beurs in Amsterdam of Rotterdam om het te verkopen. De winst van de handel zat hem in het schoonmaken zodat hij het product opnieuw kon aanbieden op zo'n beurs. Het bedrijf is hiermee gaandeweg steeds groter geworden.
Na de oorlog ging het vervoer niet meer per boot maar per vrachtwagen. Mijn opa en mijn vader kochten een GMC, een tientonner met dubbele assen die door het Amerikaanse leger was gebruikt in Noord-Afrika. Toen de oorlog was afgelopen verkocht het leger deze voertuigen, mede om de economie weer op gang te brengen. Het gebruik van een vrachtwagen was makkelijker, want die kon zo achteruitrijden door de open deuren van het pakhuis om te worden uitgeladen. Aan deze auto zat een gasgenerator vast. In de oorlog reed die wagen op gas, gestookt met hout. Benzine was niet te krijgen. Ik ben, toen ik klein was, vaak mee geweest naar Amsterdam.
Je vader is als enige zoon in het gezin ook gaan werken in het bedrijf en heeft het later overgenomen. Hoe kwam dat tot stand?
Mijn vader was inderdaad werkzaam in het bedrijf. Tijdens de oorlog is hij vervolgens officieel medefirmant geworden. Toen werd het ook Firma P. Jonk & Zoon. Granen, zaden en peulvruchten.
Hoewel jullie familie zo te horen enorm ondernemend was, klinkt het niet alsof dat betekende dat de hele familie in je opa's meel- en graanhandel actief was.
Mijn opa had afwisselend mensen in dienst om te sjouwen. Als die silo's vol zaten dan hoefde er niet meer gesjouwd of uitgeladen te worden. Dirk Jonk (Vijand) en Jan Steur (Jan van Keissie) werkten wel in het bedrijf, dat weet ik nog. Elke woensdag werd het voer met de schouw naar de 'pulenboeren' gebracht en op de overige dagen werd het gemengd. Mijn broers en ik hielpen altijd op woensdagmiddag. Als er ijs lag werd het voer met een grote slee over het ijs vervoerd. In de strenge winter van 1963 konden we zelfs met de vrachtwagen naar de eendenboeren rijden, zo dik was het ijs.
Je gaf aan dat je vader de schoongemaakte granen weer verkocht op de beurs.
Hij voorzag er dus niet de lokale bakkers van?
Nee, de bakkers heeft hij nooit bevoorraad. Het was uitsluitend bedoeld voor de consumptie van dieren. Wel heeft hij tijdens de oorlog geholpen. Dat was nogal lastig. In de oorlogsjaren eiste de bezetter een administratie van de inkomende en uitgaande partijen graan. Dit werd gecontroleerd, dus je kon niet zomaar met de producten doen wat je wilde. Maar je zou natuurlijk geen Nederlander of Volendammer zijn als je daar geen maas in de wet zag. Tijdens de oorlog hebben de Volendammer bakkers samen met mijn vader een paar keer mensen die geen eten hadden, aan brood geholpen. Mijn vader leverde het graan en de bakkers bakten het brood. Bij mijn ouders thuis in de Boegstraat kwamen in de hongerwinter van 1945 vaak genoeg kinderen over de vloer die ondervoed dreigden te raken.
Op dat moment liepen de zaken dus nog goed. Wanneer zagen jullie een kentering?
Die kwam na de oorlog, in de jaren '50. Toen kwamen er grote importen aan graan uit Amerika. Tarwe, gerst, mais, noem maar op. De markt kwam zodoende in handen van de grote bedrijven die aan de havens zaten. Joekels van silo's stonden daar. Bovendien kwamen er steeds meer machines die al op de akkers het graan dorstten, schoonden en op kwaliteit uitzochten. Daardoor werd de handel voor kleine bedrijven steeds lastiger en ook mijn vader kon daar niet meer tegenop. Toen is hij begonnen met zijn jute zakkenreparatie. Hiervoor had hij geïnvesteerd in grote Adler naaimachines. Vóór de reparatie moesten de zakken schoon geklopt worden, want er zaten bijvoorbeeld resten graan, cacao of vismeel in. Dit ging eerst met de hand. Onze moeder Neeltje heeft hier vaak mee geholpen. Later werd het met een machine gedaan. Dat was een goudmijn qua handel en bleek dus ook weer een goede, zakelijke zet.
Mijn vader en het bedrijf genoten veel bekendheid in de Zaanstreek en Purmerend. Uit die regio's kreeg hij zodoende grote partijen zakken om te repareren. In Beverwijk had je bovendien nog de Hollandia vismeelfabriek. Niemand wilde die vismeelzakken repareren dus dat was goed zakendoen. Het was dan ook geen lekker klusje gezien de onaangename geur, maar het leverde wel veel op. De restproducten uit die zakken werden verzameld en weer doorverkocht. Die bedrijven kochten dat product dan voor de helft van wat zij normaliter betaalden en voor mijn vader was dat dan de helft winst, want het product zelf had hem niks gekost. Vooral de zakken van de Hollandia vismeelfabriek zaten nog vol meel, omdat ze door de geur slecht leeggeschud werden. Deze handel is een tijd lang enorm succesvol geweest.
Mijn broer Ton is in 1957 ook begonnen in de zaak, hij was toen een jaar of 13. Onder meer voer wegbrengen. Dat heb ik zelf ook nog gedaan op die eerdergenoemde woensdagmiddagen. Aan de touwen trekken in de winter, ik krijg nog koude handen als ik over dat pad loop. Soms moesten we ook bijspringen op zaterdag, omdat er zoveel werk was. Zo heb ik nog een aardig zakcentje kunnen bijverdienen. Mijn broer is in het bedrijf werkzaam gebleven tot mijn vader ermee stopte. Ton is daarna in de vishandel gegaan. Mijn vader stimuleerde hem en mijn andere broers daar enorm in. Eerst hebben ze het vak geleerd, onder meer bij Hein Vik, en daarna zijn ze voor zichzelf begonnen.
Zelf kon ik goed leren. Ik heb gestudeerd en daarna heb ik in de boekhouding gewerkt bij een dochteronderneming van Buhrmann-Tetterode. Voor mijn werk ben ik zelfs nog een aantal keer naar Parijs geweest. Door mijn erfelijke oogziekte – Retinitis Pigmentosa – ging ik echter steeds slechter zien en dat had zijn weerslag op mijn werk. Ik mocht nog wel een aantal jaar blijven maar uiteindelijk moest ik als gevolg daarvan rond mijn 30e noodgedwongen stoppen. Ondertussen hadden mijn vrouw Adrie Molenaar en ik 2 kinderen – Petra† en Marcel - dus toen is zij gaan werken en ben ik thuisgebleven bij de kinderen.
Wanneer is de handel helemaal opgehouden?
In de jaren '60 werden de 'pulenboeren' weggesaneerd en is de fourage opgehouden. De eendenkooien moesten plaats maken voor woningbouw. Dat afzetgebied viel zodoende weg voor mijn vader. Ook in de zakkenreparatie zag hij op dat moment geen toekomst meer. De Hollandia fabriek was afgebrand en dat scheelde een hoop. Daar hebben we thuis nog wel even bij stilgestaan toen dat gebeurde, want er ging letterlijk een grote inkomstenbron in rook op. Die fabriek werd bovendien niet herbouwd. Mijn vader adviseerde mijn broer toen om in een viswinkel te gaan werken. Mijn broers Wim en Jaap zijn dat ook gaan doen.
Toen het besluit was genomen om te stoppen met het bedrijf bleef het pand wel in het bezit van de familie. Mijn vader heeft daarna nog 10 jaar samen met mijn broer Kees een souvenirwinkel gehad tegenover Jan Kok. Het pand is nu van Jan Smit en Alie Steur, dochter van Sijmen Steur (Sijmen van Bartus). Adrie en ik hebben daar in de weekenden gewerkt en mijn vader stond er doordeweeks in samen met mijn zus Ineke.
Mijn vader is uiteindelijk jong gestorven op 58-jarige leeftijd. Hij zou in eerste instantie het pakhuis aan de Brugstraat verkopen maar daar zag hij uiteindelijk vanaf. Zijn kennis Dick Steur had namelijk een veel beter idee: het pand werd gesloopt en opnieuw opgebouwd, ditmaal zonder silo's. Dit pand zou ook direct veel meer waard zijn.
Het grappige is dat het al verhuurd was voordat het goed en wel klaar was, aan Bep Veerman (Dekker) en Jan Veerman. Zij zijn daar toen in 1972 ‘t Gat van Nederland in begonnen. Er zat eerst geen horecabestemming op maar die hebben ze destijds aangevraagd. Dat begon toen een beetje te komen op de dijk, met tevens de Joppekop en de Kakatoe. Uiteindelijk hebben we het pand als familie in 2009 – een jaar of 4 nadat mijn moeder overleed – verkocht aan Niels Veerman en Peter Nanninga die het ondertussen hadden overgenomen. Inmiddels bestaat het als horecaonderneming dus ook alweer ruim 50 jaar. Met dat nieuwe pand heb ik zelf nooit veel gehad, hoor. Het pakhuis, dat is waar mijn hart lag.
Door Janine Veerman