De Pieperrace als herinnering aan aardappeltochten tijdens de hongerwinter van 1944-1945

26-03-2022

Volendams verleden: de Pieperrace als herinnering aan aardappeltochten tijdens de hongerwinter van 1944-1945
Jan Schilder (Vik) besteedt ruime aandacht aan de Pieperrace, de bottertochten van Volendammer visserlui naar Friesland en Overijssel. Ze gingen, met gevaar voor eigen leven, aardappelen halen voor de hongerige en uitgeputte mensen in Noord-Holland. Wat was de aanleiding, wie waren de vissers, welke gevaren kwamen ze tegen? U leest het allemaal in dit indrukwekkende relaas. Jan besteedt daarbij extra aandacht aan de Familie Silven/Sul. Bob Silven vertelt erover.

De Pieperrace als herinnering aan aardappeltochten tijdens de hongerwinter van 1944-1945
De ‘Pieperrace’, de jaarlijkse zeilwedstrijd die telkens in het eerste weekend van april vanuit de haven van Volendam wordt gehouden, geldt feitelijk als een herinnering aan de aardappeltochten die de Volendammer vissers in de oorlog ondernamen naar Friesland en Overijssel tijdens de strenge hongerwinter van 1944-1945. Bij de eerste tochten waren de aardappelen bestemd voor het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) in Amsterdam. Later ook voor de gaarkeukens in Amsterdam en andere plaatsen in Noord-Holland. Toen die grotendeels waren voorzien werd ook nog een tijdje de hongerende bevolking van ’t Gooi geholpen. En een feit is, dat de aardappelen menig gezin in Volendam door de oorlog hebben geholpen, tot aan de bevrijding in mei 1945!

De naam Pieperrace
In die periode van gebrek aan van alles was het ook moeilijk om aan brandstof te komen voor de motoren van de botters. Toch wisten de mensen in Amsterdam een voldoende portie bij elkaar te vinden. Echter, het bleek dat dit soort brandstof juist niet geschikt was voor de motoren van de Volendammer botters. Er zat niets anders op dan de tochten heen en terug te zeilen op windkracht, zoals de voorvaders het in het verleden met vissen altijd hadden moeten doen. Wanneer in Friesland de ruimen waren volgeladen vertrokken de botters meestal in konvooi weer terug. Men hield vooral de veilige kustlijn aan, eerst naar Volendam om het eigen portie aardappelen af te leveren en vervolgens door naar Amsterdam naar het OLVG. Op zee waren de vissers afhankelijk van de wind, waardoor de tocht langer kon duren en daardoor saai werd. Dan probeerde de een de ander in te halen; op die manier maakten ze er een soort van zeilwedstrijd van. Het gaf afleiding, ze dachten even nergens anders aan: niet aan de kou, niet aan de gevaren op zee van de Engelse jagers of de strenge controles door de Duitsers. Al gauw werd zo’n bottertocht naar Friesland een ‘Pieperrace’ genoemd. Deze naam wordt nu nog steeds gebruikt voor de jaarlijkse zeilwedstrijd vanuit Volendam in het eerste weekend van april.

Wat voorafging
Op 6 juni 1944, een belangrijke datum in de geschiedenis die bekend staat als D- Day, landde een enorm leger van geallieerde soldaten op de kusten van Normandië. Na hevige gevechten werden de Duitse bezetters verdreven, waarna de geallieerden snel konden oprukken richting het noorden om de Duitsers aan de eigen grens en in eigen land definitief te verslaan. Al in september bereikten zij het zuiden van ons land, dat vervolgens snel werd bevrijd. Omdat men toen in Nederland in de veronderstelling verkeerde dat de Duitsers al overwonnen waren, gingen de mensende straat op om ‘Dolle Dinsdag’ te vieren. Maar zo snel gaven de Duitsers zich niet gewonnen. Zij verdedigden zich tot het uiterste en half september 1944 bij de slag om Arnhem, bekend als ‘Operation Market Garden’, kwam de geallieerde opmars tot stilstand.

Om de aanvoer van Duitse troepen, materieel, wapens en proviand zoveel als mogelijk te verhinderen, legden 30.000 man spoorwegpersoneel spontaan het werk neer. De tegenmaatregel van de Duitse rijkscommissaris Seys Inquart was net zo heftig: invoer en transport van brandstoffen en voedsel of de grondstoffen voor voedsel werd verboden. Omdat de treinen niet meer reden, kwamen er ook geen steenkolen meer vanuit de mijnen in Zuid-Limburg. De gevolgen van het gemis van deze brandstof en het gebrek aan voedsel werden al heel snel aan den lijve ondervonden. In het bevrijde zuiden merkte men daar minder van, maar des te ernstiger werd de situatie in het westen van Nederland. Vooral de bevolking van de grote steden kreeg het hoe langer deze situatie voortduurde steeds zwaarder te verduren. In Amsterdam bijvoorbeeld viel een groot aantal doden als gevolg van de honger.

Onze Lieve Vrouwe Gasthuis zonder aardappelen
De aardappelvoorraad in het OLVG werd zoetjesaan steeds minder; de bodem van de opslagkelder kwam in zicht. In het ziekenhuis overleden intussen meer mensen door de honger dan door de ziekten waarvoor ze waren opgenomen. Het zag er naar uit, dat er met Kerstmis niets te eten zou zijn.

Nu was in die tijd toevallig de Volendammer priester Sijmen Mol rector van het ziekenhuis. Via een klooster van dezelfde orde als die in Amsterdam, hadden ze in het gebied tussen Makkum en Sneek een partij van 60.000 kilo aardappelen bij de boeren kunnen aankopen. De enige mogelijkheid om deze op een relatief veilige manier te vervoeren was op dat moment alleen nog per schip. En voor het overbrengen van zo’n grote partij waren meerdere botters en meerdere tochten nodig. Rector Mol deed een beroep op de Volendammer vissers om in Friesland de aardappelen te gaan ophalen en deze vandaar over te varen naar Amsterdam. Omdat tijdens de winterperiode vanaf november tot maart niet gevist werd en de schepen stillagen, kwam dat goed uit

De Duitse autoriteiten, die wel inzagen dat deze hongersnood niet langer kon voortduren, gaven daarvoor toestemming. Aardappelen werden bestempeld als noodzakelijk basisvoedsel. De bemanning van de schepen kon bestaan uit de schipper en 1, 2 hooguit 3 knechten. Zowel schippers als knechten moesten tijdens de tochten ieder een bewijs van toestemming bij zich dragen, een zogenaamd ‘Sonderausweis’. Er zouden op zee controles plaatsvinden, om deze vergunningen te controleren. Voor deze tochten waren de schippers vooral aangewezen op oudere vissersknechten; de jongeren konden zich niet laten zien en zaten ondergedoken. Wanneer zij mee zouden gaan, zouden zij opgepakt kunnen worden, vervolgens naar Duitsland getransporteerd en daar te werk gesteld in de Duitse oorlogsindustrie.

De schippers ontvingen een geldbedrag voor elke ton aardappelen die zij vervoerden. Daar konden ze echter weinig mee, want er was niets meer te koop, alles was op de bon. Wel aantrekkelijk was, dat zij 15% van de lading aardappelen mochten behouden voor eigen gebruik. Een andere belangrijke drijfveer was het feit, dat in het OLVG ook veel zieke patiënten uit Volendam lagen.

De eerste aardappeltochten naar Friesland
De eerste tocht naar Friesland werd ondernomen met 10 Volendammer botters, in totaal met tussen de 20 en 30 personen. De eerste lading aardappelen kwam van de boeren uit het gebied tussen Makkum en Sneek en kon ingeladen worden in de haven van Makkum. Juist die eerste tocht verliep allesbehalve voorspoedig. Onderweg naar Friesland werden de schepen overvallen door een dichte mist. Doorvaren was te riskant, dus legde men aan in de haven van Enkhuizen om betere omstandigheden af te wachten. Intussen waren de aardappelen allemaal al via handkarren vanuit de verspreid liggende boerderijen naar de haven van Makkum gebracht en wachtte men vergeefs op de komst van de Volendammers. Alles werd weer teruggebracht naar de opslagkelders. Toen de Volendammers twee dagen later dan afgesproken arriveerden moesten alle boerenknechten weer worden opgetrommeld om de aardappelen uit de opslagkelders op de karren te laden en naar de haven te brengen. Het ging enigszins morrend, maar het kwam toch voor elkaar. Al met al heeft deze eerste tocht 10 dagen geduurd en was daarmee de langste van allemaal. Gelukkig waren ze toch mooi op tijd: daags vóór Kerstmis werden de aardappelen in Amsterdam gelost en hadden de bewoners van het OLVG toch een kerstmaaltijd op tafel staan.

Volgende tochten duurden hooguit 6 dagen, later nog 4 dagen. Intussen kwamen ze toen ook in andere plaatsen langs de kust van Friesland, zoals Lemmer, Hindeloopen, Stavoren, Harlingen, Workum en Sneek.

Vanuit Friesland werd dan eerst naar Volendam gevaren om de eigen aardappelen te lossen en thuis af te leveren. Sommigen hadden in Friesland ook vlees, meel en tabak op de kop kunnen tikken. Daarna werd de lading afgeleverd bij Groothandel Siem Bak in Edam, die zorgde voor het transport naar het ziekenhuis in Amsterdam.

Later kwamen ze via kanalen en meren nog dieper het achterland van Friesland binnen. Ook kwamen ze in Zwartsluis in Overijssel. De aardappelen uit Overijssel waren van een iets mindere kwaliteit en werden voornamelijk bestemd voor de gaarkeukens in diverse plaatsen in Noord- Holland. Ook in Volendam was in die periode van de oorlog een gaarkeuken. Het eigen portie aardappelen was natuurlijk heel aanlokkelijk, want in Volendam was zoetjesaan ook een groot gebrek aan voedsel ontstaan. Daarom heeft, zo lang die tochten voortduurden, zo’n beetje het grootste deel van de Volendammer vloot meegewerkt om aardappelen van de andere kant van het IJsselmeer naar Noord-Holland en Utrecht te vervoeren. Niet alleen werden ze benut voor eigen gebruik, ook werd een groot deel verdeeld onder familieleden, buren en kennissen, zodat in de meeste gezinnen in Volendam toch regelmatig voldoende te eten was. Men is er de oorlog mee doorgekomen en zover wij weten zijn hier geen hongerdoden gevallen.

Nadat het OLVG was voorzien heeft een aantal Volendammer vissers nog aardappelen gevaren voor de hongerende bevolking in ’t Gooi en voor het ziekenhuis in Utrecht. Deze aardappelen werden gelost in Huizen; vandaaruit werden zeverdeeld onder de bevolking in de omgeving. Over de aardappeltochten naar Friesland en Overijssel deden en doen nog steeds veel verhalen de ronde. Zeker nu het weer even actueel is. Net zoveel botters, schippers en knechten die erbij betrokken zijn geweest, net zoveel verhalen zijn er. Ervaringen van gebeurtenissen (‘bedakkerijen’ zouden wij zeggen), van de kou, de pech, het gevaar, de angsten; kortom de avonturen.

Schipper Harmen Sul/Silven een van de deelnemers aan de aardappeltochten
Onder de schippers die aan de aardappeltochten hebben deelgenomen waren er twee die allebei Harmen Sul heetten; ze waren neven van elkaar. Ze woonden ook nog allebei in dezelfde straat, de Spoorbuurt. De ene Harmen Sul, ‘Grote Harmen’, heeft tijdens de aardappeltochten pittige avonturen beleefd, o.a. bij confrontaties met Duitse patrouilleboten, waarbij hij ook een keer is gearresteerd en wekenlang in de gevangenis heeft gezeten. Hij viste op de verkeerde tijd in het verkeerde water en dan konden de Duitse controleurs heel streng zijn. Zo zijn er nog veel meer verhalen.

Het tweede deel van dit artikel is gewijd aan de ‘Kleine’ Harmen Sul, die omstreeks 1950-1955 zijn familienaam heeft laten veranderen in Silven; zijn kinderen werden toen voortaan ook Silven. Het gezin van Harmen Silven en Geertje Kroon woonde aan de voorkant van de Spoorbuurt, de kant waar het trammetje voorbijreed. We spraken met zijn zoon Bob Silven over de aardappeltochten van zijn vader.

“Mijn vader was één van de eerste 10 Volendammer schippers die voor het OLVG in Amsterdam aardappelen ging halen uit Friesland. Alle tochten heeft hij gevaren, later ook voor de mensen in ’t Gooi. Hij voer met zijn schip de VD 3 en had als knecht Thoom Veerman, ‘Thoom van Creel’ aan boord. Het waren vooral oudere knechten die met de tochten meevoeren; de jongeren zaten ondergedoken om de verplichte tewerkstelling in Duitsland te ontlopen.”

Riskante ondernemingen
Het zouden riskante ondernemingen worden waar deze vissers aan begonnen. Juist de laatste winters waren allemaal streng geweest en ook deze van ’44-’45 zou een hele strenge worden met weken van 20 graden vorst. Verder bestond het grote gevaar, dat zij konden worden beschoten door jachtvliegtuigen van de Engelse RAF (Royal Air Force). Deze zouden schieten op alles dat bewoog, zowel op land als op zee. Het waren geallieerde acties in de strijd tegen de Duitsers.

Die beschietingen hadden tot doel om het transport van Duits wapentuig, voor Duitsers bestemd voedsel en de aanvoer van manschappen te verhinderen. Nederland was daarvoor gewaarschuwd! Zo hebben de Engelsen in juni 1944 het trammetje dat toch tussen Edam en Volendam ging rijden beschoten, waarbij doden en gewonden zijn gevallen, ook Volendammers. En dan waren er de Duitsers, die met hun snelle patrouilleboten telkens de terugvarende botters enterden om lading en bemanning te controleren. Bij het minste of geringste dat niet klopte werd de bemanning gearresteerd en gevangengezet.

Nu waren hierover met de Duitsers vooraf afspraken gemaakt: zij zouden het nachtelijk vervoer van de aardappelen vanuit Friesland toestaan, mits er geen spionnen en/of onderduikers vervoerd zouden worden. Daarom moesten alle bemanningsleden ieder afzonderlijk bij controle hun Ausweis kunnen overleggen. Bob vertelde:

“Het was een grote gok, dat mijn vader zich in die tijd aanbood om zelf deze ‘Ausweise’ te gaan regelen bij de Duitse autoriteiten. Het was een actie tussen hoop en vrees die ook verkeerd had kunnen aflopen met een arrestatie tot gevolg. Hij had thuis ook al duidelijk gemaakt, dat ze hier rekening mee moesten houden en min of meer afscheid genomen.
Bij de betreffende Duitse commandant vertelde hij, dat hij kort vóór de oorlog met zijn schip 3 bemanningsleden had gered van een op zee verongelukt Duits patrouillevliegtuig. Die redding heeft in alle Duitse kranten gestaan. Er volgde een telefoontje met een meerdere, die daarop een bevestiging moet hebben gegeven van zijn verhaal, want hij kreeg maar liefst 55 vergunningen mee, zogenaamde ‘Sonderausweise’. Het betekende, dat iedere schipper in plaats van 1 zelfs 3 knechten zou kunnen meenemen. Mijn vader kreeg het ook nog voor elkaar, dat elk gezin in Volendam een zak kolen kreeg voor de kachel. Deze werden uitgedeeld in het schooltje bij de Protestante Kerk.”

De ‘Sonderausweise’ zijn goed benut, want gedurende die winter hebben zo’n beetje alle leden van de vloot, telkens met 10 of 12 schepen en telkens in wisselende samenstelling, aardappelen uit Friesland gehaald. En elke keer zat er een portie aardappelen bij voor henzelf, waarmee zij ook anderen konden helpen. Bij de Silvens kwam bijvoorbeeld regelmatig een andere familie mee eten. 

“Tijdens volgende tochten hebben ze nog wel het een en ander meegemaakt hoor! De strenge controles door de Duitsers, Engelse jagers boven hun hoofd, maar wonderwel zijn ze die winter heelhuids doorgekomen. Op een keer lagen ze met hun schip in de haven van Sneek, toen zij ’s nachts werden overvallen door een zeer strenge vorst. De volgende dag konden ze niet uitvaren; de haven was volledig dicht gevroren. Omdat de vorst maar bleef aanhouden, hebben ze toen, samen met nog enkele Volendammer ‘aardappelvissers’, 6 weken in Friesland vastgezeten in het ijs!” “Later hebben ze ook uit Overijssel aardappelen opgehaald. Deze waren van een andere, iets mindere kwaliteit, waarschijnlijk vanwege de natte grond daar. Ze werden ingeladen in de voormalige vissersplaats Zwartsluis en werden bestemd voor de gaarkeukens in Amsterdam en andere plaatsen in Noord-Holland”.

Nadat het OLVG en een groot deel van Amsterdam waren voorzien van aardappelen werd de Volendammer vissers gevraagd ook te willen varen voor de hongerende bevolking in ’t Gooi. De aardappelen werden dan afgeleverd in de haven van Huizen. Daar zat een bemiddelaar, die de verspreiding onder de bevolking verzorgde. Bob mocht als kleine jongen een keer mee naar Huizen:

“Op een keer, toen mijn vader van een tocht terugkwam uit Friesland en thuis zijn portie aardappelen had afgeleverd, mocht ik met de botter mee voor het laatste stukje naar Huizen. Ik was toen 9 jaar. Met mijn vader stond ik bovenop de aardappelen. Plotseling waren er Engelse jagers in de lucht. “Nou jongen”, zei mijn vader, “Zeg maar ‘n akte van berouw!” Maar wonder boven wonder: de jagers vlogen weer weg! “Het is wel een keer gebeurd”, zo vertelde mijn vader eens, “dat wonderlijk genoeg niet op ons werd geschoten, maar wel op 3 sleepboten die rond ons voeren. Alle bemanningsleden van de 3 boten kwamen daarbij om het leven”.

Volendammer families Sul en Silven kwamen oorspronkelijk van Schokland Schokland was voorheen een eiland in de voormalige Zuiderzee. Het bestond uit drie woonbuurten met in het noorden het katholieke buurtschap Emmeloord, waar ook een haventje was. Volendammer vissers maakten er gebruik van wanneer zij moesten vluchten en schuilen voor een storm. Of als zij, indertijd nog varende op windkracht, de Volendammer haven niet meer konden bereiken; zij bleven overnachten in de haven van Emmeloord. Vanzelfsprekend gingen zij dan ook even ‘de wal’ op en zodoende waren er al sinds enige honderden jaren contacten tussen de Schokkers en de Volendammers ontstaan.

In de eerste helft van de 19e eeuw werden de kustplaatsen langs en gelegen in de Zuiderzee geteisterd door hevige stormen. Volendam heeft daar toen ook behoorlijk onder te lijden gehad, maar Schokland het hevigst. Door het afkalven van steeds meer land was het voor de bewoners niet langer veilig en in 1858 besloot de regering dat het eiland ontruimd moest worden. De bewoners kregen een jaar de tijd om hun spullen bij elkaar te verzamelen, uit te kijken naar een andere woonplaats, hun huisje af te breken en te gaan verhuizen. Sommigen konden moeilijk afscheid nemen en vertrokken pas op het allerlaatste moment.

Een aantal van de katholieke bewoners van Emmeloord, 7 gezinnen met in totaal tussen de 45 en de 50 personen, zijn toen naar Volendam gekomen. Intussen hebben zij hier vele honderden nazaten. Bekende Schokker familienamen in Volendam zijn: Bien, Kluessien, Visscher, Kwakman (‘Ballap’), Sul (de meeste nu Silven), Smit (‘van Diene’), Mossel, Konter en Mastenbroek. Ook waren er nog de familienamen Corjanus, Goossen (‘Gosem’), Schoon en Klappe, maar deze zijn in de loop der tijd verdwenen; ze zijn uitgestorven.

Sinds 1942 ligt Schokland binnen de Noordoostpolder in de provincie Flevoland en is momenteel nog steeds als een licht verhoogd ‘eiland’ te zien tussen de omringende landerijen. Sinds een aantal jaren staat het op de Wereld Erfgoedlijst en is het een soort buitenmuseum geworden. De moeite waard om een keer te bezoeken, zeker wanneer daar ooit voorouders vandaan gekomen zijn.

Eerste voorvader Harmen Sul van Schokland
De eerste voorvader Sul die vanuit Schokland naar Volendam verhuisde was een Harmen Sul; hij was samen met zijn zus Klaasie. Toen hij op 1 juli 1859 hierheen kwam was hij 25 jaar. Hij kwam van de woonbuurt Emmeloord, waar hij had ingewoond bij een Floris Harmens Sul, mogelijk was dat een oom.

Harmen trouwde op 7 september 1862 op het stadhuis in Edam met Jannetje Corjanus; Jannetje was eerder ook al met haar ouders van Schokland naar Volendam verhuisd; zij hebben zich na hun huwelijk waarschijnlijk gevestigd aan het Noordeinde. ‘Schokker Arme’, zoals hij in Volendam werd genoemd, begon als vissersknecht, maar kreeg later een eigen botter met de naam ‘Onverwachts’. Hij viste aanvankelijk op de Noordzee, maar na een zware noordwesterstorm bleef hij toch maar vissen op de Zuiderzee, nu het IJsselmeer.

Harmen Sul die werd geboren op 1 januari 1834, overleed op 21 juli 1878, slechts 44 jaar oud. Zijn vrouw Jannetje hertrouwde met een Dirk Bien, oorspronkelijk ook een Schokker. Jannetje was geboren te Emmeloord op 4 februari 1835 en overleed op 14 april 1916; zij werd 81 jaar. Uit het huwelijk van Harmen Sul en Jannetje Corjanus werden 7 kinderen geboren, 4 jongens en 3 meisjes; 1 jongetje en 1 meisje kwamen kort na hun geboorte, allebei als baby van 1 maand te overlijden. Via de oudste zoon Lourens, ‘Lou Sul’, komen we in de volgende generatie bij Harmen Sul, later gewijzigd in Harmen Silven en ‘Kleine Harmen’ bijgenaamd. Bob Silven is weer een zoon van ‘Kleine Harmen’. In de stamreeks die hierna komt is de opeenvolging van de generaties duidelijk te zien.

Stamreeks van Cornelis, ‘Bob’ Silven naar zijn Schokker voorvader Harmen Sul en daarnaast de familierelatie met ‘Grote Harmen’ Sul:

Gebruikte bronnen o.a.:
Piet Koning en Evert Koning: “Wereldoorlog in het dorp”
Jaap Mol: artikelen uit: “Tagrijn, tijdschrift voor de visserij”
Artikelen uit weekblad Nieuw-Volendam (Nivo)
Verder dank voor de medewerking van Evert Koning, Crelis Tuijp, Bob Silven, Bruno Klappe, Andries Steur, Hein Molenaar e.a.

Vriendelijke groeten van Jan Schilder Vik